Jodenvervolging in de middeleeuwen
Op 4 mei herdenken we op de eerste plaats de Jodenvervolging en genocide in de Tweede
Wereldoorlog. Maar deze ellende kwam niet uit de lucht vallen. Ze begon al in de
middeleeuwen en heeft zich door de eeuwen heen voortgezet tot het trieste dieptepunt in onze
Europese vorige eeuw. Een korte geschiedenis.
1325, dichter Süsskind. Baard en hoed identificeren hem als jood.
Zo’n duizend jaar geleden, in de 11de en 12de eeuw, begonnen Kerk en overheden de joden meer en meer te beschouwen als een gevaar voor de christelijke samenleving. Contact met hen moest zoveel worden vermeden, joden mochten geen publieke functies bekleden, grond bezitten of christenen in dienst hebben. Ze konden niet toetreden tot een handels- of ambachtsgilde. Als jood werd het zo verdomd lastig handel te drijven of een ambacht uit te oefenen. Wat hen restte, was in elk geval de geldhandel, voor christenen verboden, maar niet voor joden. In de 11de en 12de eeuw werd in West-Europa de ruilhandel vervangen door de geldhandel. Maar in 1179 verbood de Kerk het uitlenen van geld tegen rente aan medegelovigen, zich beroepend op een bijbeltekst. Joden sprongen in dat gat, want zij waren geen christenen en vielen buiten het kerkelijk recht. Geleidelijk raakte de geldhandel zelfs voor een belangrijk deel in joodse handen. Natuurlijk kwam daar gedoe over. Als geldverschaffers kregen Joden de reputatie van woekeraars.
Dat was bepaald niet het enige. Aan het eind van de 12de eeuw begon de Kerk de joden te bestempelen als een verdoemd volk als straf voor de kruisiging van Jezus. Er waren toen hevige vervolgingen. In 1348 brak in Italië de pest uit. Een derde van de bevolking van West-Europa werd weggevaagd, dat ging enorm snel. Wie hadden het gedaan? De Joden: ze hadden het water van bronnen en putten vergiftigd – aldus ging het gerucht. Joden werden massaal afgeslacht.
Merktekens
Sinds 3 mei 1942 waren de joden verplicht als merkteken de gele ster te dragen. Een maatregel waar de meegaande Joodse Raad in Amsterdam zich zonder succes tegen verzette. Toch waren de nazi’s niet de eersten die op het idee kwamen. De verplichting voor joden om een merkteken te dragen, dateert al van 1215. Het Vierde Concilie van Lateranen besloot daartoe, op instigatie van paus Innocentius III. Deze paus had gemerkt dat christenen te vaak seksuele gemeenschap hadden met joodse mannen of vrouwen, omdat deze hun jood-zijn hadden kunnen verbergen. Je krijgt de indruk dat dat in zijn ogen wel zo’n beetje het ergste was wat er kon gebeuren. De plaatselijke overheden werkten het conciliebesluit uit. In Frankrijk werd het merkteken vaak een gele lap - geel werd in de middeleeuwen geassocieerd met onrein - in Duitsland een rode gepunte muts. De Nederlanden bleven vrijwel verschoond van merktekens. Alleen in Arnhem bestond zo’n kledingvoorschrift.
Geldhandel en joodse geldwolven – de associatie bleef doorzieken. Vooral in de 15de eeuw. Joden kregen steeds meer het verwijt op schandalige wijze misbruik te maken van de ellende van anderen. Intussen waren christenen erin geslaagd het pauselijke bevel op kredietverlening te omzeilen door lijf- en erfrenten. Joden kregen nu de positie van concurrenten, die als het even kon zwart gemaakt werden. Wie weet spanden de joden samen met de duivel om de christelijke gemeenschap te ondermijnen – dat hoorde je steeds meer. Joden vormden wellicht zelfs een geheimzinnige vijfde colonne met als doel de omverwerping van de christelijke samenleving en de vestiging van het rijk van het kwaad. De Kerk droeg wel bij aan een anti-joodse stemming, maar deed niet mee aan het demoniseren van joden en aan het verspreiden van waanzinnige geruchten. Dat neemt niet weg dat de christelijke samenleving de joden vanaf de 13de eeuw steeds meer bekeek met wantrouwen.
Spanje en Portugal
Ook vorsten deden mee aan dit wantrouwen. In 1492 stelde de Spaanse koning Ferdinand II van Aragón de vele joden in zijn land voor de keus óf Spanje te verlaten óf christen te worden. Veel joden kozen toen voor het christendom – veel andere joden hadden zich al eerder bekeerd. Ze werden conversos genoemd. Maar het bleek niet genoeg. Vanaf de 15de eeuw werden geleidelijk ook deze conversos gediscrimineerd. Men begon te twijfelen aan hun oprechtheid: iedereen kan wel zeggen christen te zijn geworden. Daar kwam nog bij dat deze conversos succes hadden in de economie, wat kwaad bloed zette. Koning Ferdinand en koningin Isabella introduceerden daarom in 1479 de Spaanse inquisitie. Deze rechtbank moest de echte van de valse conversos zien te scheiden.
Het overgrote deel van de resterende joden vluchtte daarop naar Portugal, waar een liberaler klimaat heerste.
Uiteindelijk, in 1548, kwam er ook een inquisitie in Portugal naar Spaans model. Veel nieuw-christenen (maranen) vluchtten toen naar Italië en Antwerpen.
In de jaren '90 van de 16de eeuw vestigde een klein aantal Portugese kooplieden zich in Amsterdam. Het waren meest nieuw-christenen, die oorspronkelijk uit Noord-Portugal kwamen en vervolgens hadden gezworven in onder meer Italië of Brazilië, een enkeling kwam uit Antwerpen.
Volgens Artikel 13 van de Unie van Utrecht bestond in Nederland vrijheid van godsdienst. Uiteindelijk, hoe dat ging is niet helemaal duidelijk, gingen deze nieuw-christenen over tot de joodse godsdienst. Misschien heeft het hele gedoe met de inquisitie hun joodse afkomst versterkt. Daar kwam nog bij dat men in ons land niet heel vriendelijk was voor katholieken. Op prenten en schilderijen Joden werden als gerespecteerde stadgenoten afgebeeld. Maar de eerste uitingen van joods leven dateren pas van na 1602. De Portugese joden woonden hier eeuwenlang in relatieve vrijheid en beschouwden Amsterdam als het Jeruzalem van het Westen. Later kwamen daarbij de meestal arme tot zeer arme joden uit het oosten van Europa. Qua aantal zouden ze de Portugese joden verre overtreffen.